Dit is de ontwikkel omgeving van de Joods-Christelijke Dialoog

Voor de gebruikers-website ga naar:

< Alle onderwerpen
Printen

Matteüs 04: 1-11

De beproeving in de woestijn

Door Peter van ’t Riet

Opmerking vooraf: Over deze perikoop heb ik uitvoerig geschreven in hoofdstuk 5 van mijn boek Zonder Tora leest niemand wel (Kok, Kampen 1986; Folianti, Zwolle 2010). Daar ook vindt u de literatuurverwijzingen.

Toen Matteüs zijn evangelie schreef, had hij alleen het Evangelie van Markus als voorbeeld. Ongetwijfeld heeft Matteüs dat evangelie een belangrijk geschrift gevonden, want hij nam er veel uit over en volgde grotendeels Markus’ verhaallijn. Maar in zijn ogen viel er meer te vertellen en moesten er andere accenten worden gelegd. Onze perikoop is daar een sprekend voorbeeld van. Het verhaal bij Markus dat Matteüs tot voorbeeld strekte (Markus 1:12-13), is immers maar twee verzen lang: “En terstond dreef de geest hem uit naar de woestijn. En hij werd in de woestijn veertig dagen verzocht door de satan en hij was bij de wilde dieren, en de engelen dienden hem” (Nbg-1951).(1) Matteüs heeft dit korte verhaal van Markus als raamvertelling gebruikt om een echt midrasj-verhaal te schrijven, waarin hij de betekenis van Jezus, zoals hij die zag, voor het voetlicht brengt. Aan zijn verhaal heeft hij voor zijn Grieks-Joodse lezers de vorm van het klassieke drama gegeven:

– Markus 1:12-13a als “proloog” (4:1-2),
– daarna drie scènes met beproevingen (4:3-4, 5-7, 8-10),
– Markus 1:13b in de “epiloog” (4:11).

De drie scènes hebben alle drie aanknopingspunten in Exodus en Deuteronomium en passen perfect in de Mozes-midrasj die Matteüs in heel zijn evangelie heeft verwerkt.(2) Het verhaal is zo rijk aan verbindingslijnen met Tenach en Joodse traditie dat ik mij hier beperk tot de eerste beproeving, waarbij ik enkele kanttekeningen en actualiseringen geef.

1) Na Jezus’ doop door Johannes in de Jordaan (Matteüs 3), die parallel loopt met Israëls doortocht door de Schelfzee (Exodus 14), vormt ons verhaal over de beproevingen van Jezus in de woestijn een parallelverhaal bij de Exodusverhalen over het verblijf van Israël in de woestijn (Exodus 16 e.v.). Het gaat in deze verhalen om beproevingen, d.w.z. proeven van bekwaamheid. Voordat God met Israël of met Jezus in zee gaat, moeten zij leren en bewijzen hun rug recht te kunnen houden ook in moeilijke tijden. In de Joodse traditie geldt dat alleen de rechtvaardigen door God beproefd worden. Maar een rechtvaardige is ieder die leeft volgens de beginselen van de Tora. En voor de Tora-getrouwe mens is beproeving inherent aan het leven in deze wereld: overal liggen uitdagingen om rechtvaardigheid in te leveren voor gemakzucht en eigenbelang. Bijbelverhalen kunnen ons leren die situaties te onderkennen en zetten ons aan erover na te denken hoe we daarop kunnen reageren.

2) De veertig dagen en nachten (vers 2) verwijzen niet alleen naar de veertig jaren van Israëls leerperiode in de wildernis (Deuteronomium 29:5), maar ook naar Mozes’ dubbele verblijf op de berg, waar God hem inwijdde in de Tora (Exodus 24:18; 34:28; Deuteronomium 9:11; 10:10). Evenals Mozes vastte Jezus al die tijd (Exodus 34:28; Deuteronomium 9:9, 18). De mondelinge Tora zegt over Mozes: “Hij at geen brood alleen het brood van de Tora, hij dronk geen water alleen het water van de Tora.” Dat heeft Matteüs waarschijnlijk ook voor Jezus in gedachten gehad. In elk geval blijkt uit het volgende dat Jezus de Tora paraat had en wist toe te passen op de momenten dat het nodig was.

3) De wijze waarop de verzoeker Jezus aanspreekt wordt meestal theologiserend vertaald met “Gods Zoon” of “de Zoon van God”. De grondtekst gebruikt echter geen coherente titel, maar is functioneel. Letterlijk vertaald staat er: “Indien een zoon jij bent van de God” (vers 3). In het Jodendom – ook dat van Jezus en Matteüs – is iedereen een zoon of kind van God, die probeert naar Zijn Tora te leven (verg. Exodus 4:22; Deuteronomium 14:1; 32:5, 18-20; Lukas 3:38; Johannes 1:12; Galaten 3:26). De termen “zoon/kind van God” en “rechtvaardige” zijn bovendien identiek in de Joodse gedachtegang (zie bijv. Jezus Sirach 4:10; verg. ook Matteüs 27:54 met Lukas 23:47). De goddelijkheid van Jezus is een dogma van het latere, niet-meer-Joodse christendom en kan hier buiten beschouwing worden gelaten.

4) De beproeving van honger en “brood uit stenen” vormt een parallel met de beproeving van Israël in de woestijn en het manna dat als brood uit de hemel komt (Exodus 16:2vv.). Jezus’ antwoord dat een mens leeft “niet alleen van brood maar van elk woord uit de mond van God” (vers 4), is een letterlijke aanhaling van Deuteronomium 8:3b. In datzelfde vers (3a) wordt teruggeblikt op het manna-verhaal in Exodus 16. De achterliggende gedachte van deze beproeving en van Jezus’ Tora-antwoord is omgekeerd aan die van het marxisme zoals verwoord door Bertold Brecht: “Erst kommt das Fressen, dann kommt die Moral.” In de Tora geldt het omgekeerde: “Eerst komt de moraal (het woord van God), dan komt het eten en drinken (materiële welvaart en welzijn).” Het is een grondgedachte van de Tora dat de moraal aan het welzijn van de mens voorafgaat en die zelfs voortbrengt. Op individueel niveau betekent dit dat men zijn brood in waardigheid verwerft en eet, of men nu veel of weinig heeft. Op collectief niveau betekent dit dat een samenleving alleen welvaart en welzijn voor al haar leden kan voortbrengen als men er een hoge publieke en private moraal op nahoudt. In Bijbelse termen: als men de samenleving inricht volgens uitgangspunten die verwant zijn aan die van de Tora. Het historisch materialisme van Karl Marx is dan ook in zijn uitgangspunten strijdig met de Tora en de joodse traditie.

5) Ook bij de volgende twee beproevingen geeft Jezus er blijk van Tora-leraar te zijn in de geest van Mozes. Zijn antwoorden zijn ontleend aan verzen in Deuteronomium die op hun beurt weer verwijzen naar twee andere beproevingen van Israël in de woestijn: het gebrek aan water in Refidiem (Exodus 17) en de aanbidding van het gouden kalf (Exodus 32). Opmerkelijk is ook dat Mozes – evenals Jezus bij Matteüs – na afloop wordt bijgestaan door een engel/boodschapper (Exodus 32:34; 33:2). Van leven met de Tora gaat immers een boodschap uit naar de wereld.

Samengevat: Het verhaal van Matteüs over Jezus’ beproeving in de woestijn is een typisch voorbeeld hoe evangelisten te werk zijn gegaan: Aansluitend bij verhalen en thematieken in Tora en Profeten wordt de betekenis van Jezus, zoals zij die zagen, geactualiseerd. Daarbij gaat het niet om de exacte historische gebeurtenissen, maar om het meer abstracte betoog in verhaalvorm over de aard en de komst van de messiaanse tijd, Gods koningschap over de wereld.

Noten
(1) Ook dat verhaaltje heb ik besproken in bovenvermeld hoofdstuk.
(2) Zie mijn bijdrage voor zondag 12 februari 2017 op Matteüs 5:17-26/37 en noot 2 daarbij.

Inhoudsopgave

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *